Onderdelen

Graag geven wij u een inzicht in alle onderdelen van een Oud Limburgse schutterij aan de hand van de aanwezige functies binnen onze vereniging. Onderstaand krijgt u door een korte uitleg een goede indruk van alle functionarissen en groepen binnen de schutterij.

Tamboermajoor:
De leider van het klaroen en jachthoorn korps is de tamboermajoor. Hij is tijdens optochten en optredens
de leider van het klaroen en jachthoorn korps. Bij de Vaesraadse schutterij is Marc Verkissen de trotse tamboermajoor

Bordjesdrager:
Elke schutterij dient volgens de reglementen vooraf te worden gegaan door een klein menneke (of meisje ) met een groot bord: de bordjesdrager. Op dat bord dient minimaal de naam van de vereniging en het nummer in de optocht te staan. In voorbije tijden kreeg meestal het zoontje van een van de schutters deze functie toebedeeld. Die vonden dat wel prachtig, temeer omdat de schutters na afloop meestal collecteren voor de moeite. Met dat geld was die voor de rest van de dag mooi ‘zoet’. In de jaren ’70 en ’80 werd de bordjesdrager langzaam ‘ingelijfd’ bij de schutterij. Dus kreeg het parmantige menneke een heus uniform en belandde hij op de lijst van wedstrijdonderdelen. Nu controleert de jury onder andere of hij niet te ver voor de troep uitloopt en
geen overdreven passen maakt.

Bieleman(nen):
Hoewel zij in het verre verleden geen functie binnen de schutterij hebben vervuld, vormen de bielemannen heden ten dage een zeer markante verschijning in de optochten. Met berenmuts, baard en een lederen schort lopen zij voor de schutterij uit. Bijl op de schouder, materiaaltas om de nek. Klaar om waar nodig ‘hindernissen op te ruimen’. Daarmee vormen de bielemannen een moderne echo uit een grijs verleden waarin schutterijen kerkelijke processies begeleidden die naar men veelal ten onrechte aanneemt door protestanten en onverlaten werden verstoord.

Drumband:
Sinds jaar en dag marcheren de schutters met slaande trom door stad en land. Tot in de twintigste eeuw moet dat letterlijk worden genomen. De schutterijen huurden in de 16e en 17e eeuw bij gelegenheid van processies en andere officiële bijeenkomsten één of enkele tamboeren in om het gezelschap ritmisch te begeleiden. Daarin veranderde in de
18e en 19e eeuw weinig, zo blijkt uit rekeningen. Gemeten naar het jaarinkomen van de ongeschoolde landarbeider in die tijd, mocht dat zelfs een aardige duit kosten. De drumbands die de huidige verenigingen met klaroengeschal en welluidende klanken voorgaan, zijn in feite pas na de Tweede Wereldoorlog in zwang geraakt. Afgezien van het feit dat muziek bij marcheren hoort als dik bij dun, en schutters een ‘natuurlijke’ neiging hebben om op de trom te slaan, moet voor die doorbraak een aantal factoren verantwoordelijk worden geacht. Hoewel hiernaar nog slechts weinig wetenschappelijk onderzoek plaatsvond, mogen we ervan uitgaan dat de opkomst van muziekgezelschappen aan het einde van de 19e/ begin 20e eeuw mede een rol heeft gespeeld. En nadat de Amerikanen tijdens en vooral vlak na de 2Wereldoorlog hadden getoond welk muzikaal spektakel brassbands voortbrengen, was menige schutterij in de jaren ’50 en ’60 definitief ‘verkocht’

Marketentsters:
Mooi om te zien, maar zonder historische betekenis dat zijn de marketentsters die sinds begin jaren ’70 de schutterijen begeleiden. De echte “doorbraak”van “de vrouw in de Limburgse schutterij” kwam overigens pas aan het begin van de jaren ’90 toen steeds meer schuttersvrouwen zich een passend kostuum aanmaten en tijdens de feesten een apart wedstrijdonderdeel voor hen werd bedacht. De idee van de marketentsters is afgeleid van de vrouwen die (vaak met kind en kegel ) in de 16e en 17e eeuw achter de legers aan trokken. Het was een mogelijkheid om bij de echtgenoot in de buurt te zijn en hem van zijn droogje en natje te voorzien. Hun “rats, kuch en bonen”moesten de huursoldaten in die dagen namelijk veelal zelf zien te organiseren.
De vrouwen maakten van de nood een deugd, en boden ook anderen voedsel en drank als koopwaar aan. Vandaar de naam marketentster, die is afgeleid van“markentare”hetgeen verkopen of verhandelen betekent.

Vaandel:
Sinds mensenheugenis speelt het vaandel een belangrijke rol, zowel in de samenleving alsook binnen de legers. De Romeinen kenden reeds hun “signum bello ” ofwel het strijdteken dat de aanvoerder symboliseerde. Hij vormde de “ vlag ” waaronder de soldaten zich schaarden. Zolang deze boven het krijgsgeweld wapperde, putte men moed en hoop. Viel het vaandel in handen van de vijand, was alles verloren. Nog steeds symboliseert het vaandel trouw aan en eerbied voor kerk en vaderland. Zonder een proper vaandel mag gezelschap zich niet eens een schutterij noemen. Op dat vaandel is nagenoeg zonder uitzondering de naam van het gezelschap, de ( vermoedelijke ) datum van oprichting en een afbeelding van de beschermheilige of schutterspatroon geborduurd. Nog steeds is het een “ doodzonde “ wanneer het vaandel de grond raakt. Slechts de koning(in), paus en bisschoppen mogen bij gelegenheden over het vaandel schrijden. De vaandrig bekleedt de laagste officiersrang. Bij sommige verenigingen zit hij tijdens de optocht hoog te paard en “ laveert “, met name tijdens het defilé, in een zigzagbeweging over straat.

Koning:
De meest markante figuur van de schutterij is zonder twijfel de koning, al dan niet vergezeld van een bevallige koningin. Omhangen met een prachtig palet van zilveren koningsplaten, vormt hij letterlijk en figuurlijk het schitterende middelpunt van de vereniging. En zo wordt hij door de andere schutters ook bejegend. Elke schutter kan koning worden. Naar eeuwenoud gebruik wordt in het voorjaar door de leden van de vereniging volgens reglement ‘op de vogel geschoten’. Omgeven met een feestelijk ritueel dat per vereniging verschilt, wordt een stevig blok hout met de (rudimentaire) vormen van een vogel op een hoge stang geplaatst. Nadat de ‘oude koning’ en de wereldlijke en geestelijke beschermheer/beschermvrouw, burgemeester, wethouders en pastoor het openingsschot hebben verricht, schieten de leden in volgorde van loting om de beurt net zolang op het blok, tot een laatste stukje overblijft. Hij die dit naar beneden schiet, mag zich gedurende het komende jaar koning van de schutterij noemen. Er volgt een plechtige inauguratie, met een zilveren koningskroon op de schuttershoed. Ook worden zilveren koningsvogel en koningsplaten over de schouders gehangen. Na zijn ‘ambtsperiode’ dient de koning een eigen zilveren plaat aan de collectie toe te voegen. In voorbije tijden was dit een van de belangrijkste vormen van kapitaalaccumulatie. Schiet de koning drie keer ( achter elkaar ) de vogel af, dan wordt hij tot keizer gekroond. Een erefunctie die hij in principe tot aan het einde van zijn dagen behoudt. Zilver wordt goud en in het jaar daarop wordt een nieuwe koning naast de keizer geïnstalleerd.

Officieren:
Achter het vaandel marcheren de officieren als “ nazaten “ van de aloude schutten- of broedermeesters. Zij bekleden in tegenstelling tot hun voorvaders weliswaar niet meer automatisch een functie in het bestuur van de schutterij, maar zijn toch min of meer de “ meest aanzienlijken “ van het gezelschap. Hun rang kregen zij waarschijnlijk als dank voor jarenlange inzet voor de vereniging. Dus mogen zij zich tooien mat een fraaie pluim op de hoed, epauletten op de schouders, sjerpen om de heup en gouden biezen langszij de broek. Aan hun riem een sabel. Tot het officierenkorps horen luitenanten, majoors, kolonels en generaals. De sergeant-majoor loopt als tamboer-maître voor de drumband, de vaandrig gaat in het midden. Naast de colonne loopt de commandant in de rang van kapitein.

Geweerdragers:
Achter de officieren marcheren de geweerdragers of soldaten. In rotten van vier (oude exercitie), het geweer aan de rechter schouder, vastgehouden door een gebogen arm met de hand aan de riem. Of in rotten van drie (nieuwe exercitie) met het geweer over de schouder, gestrekte arm, hand onder de kolf. In wezen loopt hier het kernkorps van de schutterij.
Dit zijn de mannen (en in toenemende mate ook vrouwen) die als broeders met elkaar vorm en inhoud geven aan het schuttersgebeuren. Want ongeacht rang of stand, schutters zijn gelijk. Volgens het ‘Normenboekje’, dat wil zeggen het
wedstrijdreglement dat door de Stichting Steun Aan het Schutters- en Gildenwezen in de beide Limburgen (SAS) wordt uitgegeven, moet een vereniging minimaal 16 gewapende leden tellen om officieel als schutterij te gelden. Gewapend is in feite elk lid dar ‘achter het vaandel loopt’, inclusief de tamboermajoor, vaandrig en commandant. Door de populariteit van de drumbands en het officierenschap, dreigt de samenstelling van de verenigingen wel eens scheef te groeien: te weinig geweerdragers. Vandaar dat de jury in de optocht niet alleen punten geeft voor de ‘algemene indruk’, waaronder de wijze van marcheren, correctheid in uniformering, netheid en onderhoud, maar ook voor het ‘mooiste geheel’.